Jaar: periode 1950-1960
Techniek: Oost-Indische inkt op papier.
Signatuur: Handgesigneerd door kunstenaar.
Editie: Uniek
Staat: Goed
Afbeelding: 20 x 28,5 cm.
Formaat lijst: 45 x 55 cm.
Ingelijst: Ja, zwevend ingelijst in authentieke lijst uit de jaren 60 van de vorige eeuw. Betreft zwart met zilverkleurige houten lijst, 4,5 cm breed en 2,5 cm hoog. Heeft enige gebruikersschade, zie foto’s.
Theo Wilhelm Wolvecamp (Hengelo, 30 augustus 1925 - Amsterdam, 11 oktober 1992) was een kunstschilder en graficus, die een aantal jaren deel uitmaakte van de Cobra-groep.
Zijn vader was kleermaker en overleed ca. 1934 toen Wolvecamp negen jaar was. Hij begon al tijdens de oorlog (1940-45) verfijnd kubistisch te schilderen en leerde het echte tekenen op privéles. In 1942 schilderde hij korte tijd samen met Eef de Weerd op het atelier van Riemko Holtrop; beiden werkten er toen aan een stilleven. Het was ook Holtrop die hen in contact bracht met de oudere schilders uit de omgeving van Goor: Folkert Haanstra sr. en Jan Broeze.
Wolvecamp schoolde zichzelf in Hengelo door kunstboeken uit de bibliotheek te lenen, en leerde zo het werk kennen van o.a. de Impressionisten, De Bergense School-schilders, Jacoba van Heemskerck en Kandinsky; ook bezocht hij de musea in Amsterdam en kwam er werken tegen van de schilders die een paar jaar later Cobra zouden oprichten. Vanaf 1945 volgde hij de kunstacademie in Arnhem waar hij portretten, landschappen en stillevens schilderde; hij hield het er slechts een kleine twee en een half jaar uit. De Amsterdamse schilder Piet Landkroon hielp hem in 1947 om naar Amsterdam te kunnen komen en in een gedeeld atelier te werken, waar hij vaak 's nachts experimenteerde. Corneille die in de buurt woonde werd nieuwsgierig naar zijn werk en na een bezoek op het atelier was hij erg verrast.
Leven en werk
In Amsterdam raakte Wolvecamp al snel betrokken bij de oprichting van de Experimentele Groep in Holland en in het najaar van 1948 bij de Cobra-beweging. In korte tijd ontwikkelde hij een spontane, abstracte schilderkunst met vrije vormen en lijnen, waarmee hij direct aansloot bij het experimentele werk van de andere schilders in Cobra, zoals Karel Appel, Constant, Corneille en Anton Rooskens, die direct overtuigd werden door zijn werk toen zij voor het eerst de improvisaties van 'die arme Twentse schilder' onder ogen kregen. Wolvecamp schaarde zich enthousiast achter de doelstellingen van Cobra; zijn schilderijen, gouaches en tekeningen uit die periode zijn explosies van spontane abstracties, waarin zwarte, bijna kalligrafische lijnen zich slingeren om de gele en blauwe vlekken die zich bewegen in een lichte ruimte. Met de tentoonstelling van Cobra in 1949 in het Stedelijk Museum Amsterdam (toen onder leiding van Willem Sandberg) besloot hij Cobra te verlaten, maar hij kwam vrij snel terug op zijn besluit en keerde kort erop terug. Wolvecamp behield het contact met Appel, Constant en Corneille en nam deel aan de tentoonstelling in Luik in 1951. Er is weinig werk uit zijn Cobra-jaren bewaard gebleven omdat hij, ontevreden over het resultaat, veel ervan heeft vernietigd of overgeschilderd.
Van 1953 tot 1954 werkte Wolvecamp in Parijs. Daarna keerde hij terug naar het betrekkelijke isolement van zijn geboorteplaats Hengelo. Wat rond die jaren in Twente door de lokale schilders nog moeizaam moest worden bevochten, was voor Wolvecamp allang geschiedenis geworden. Deze voorsprong in ontwikkeling verklaart zeker zijn betrekkelijk afzijdige opstelling aldaar. Het was aan de legendarische verzamelaar-kousenfabrikant Hans de Jong (Jovanda) te danken dat de jonge schilder aan het spreekwoordelijk zwarte gat ontkwam. De Jong bood hem atelierruimte en er ontstond een naar beide zijden stimulerend contact tussen Wolvecamp en het gezin De Jong. De Jong was een van de weinige verzamelaars in Twente die in de gelegenheid was om de ontwikkeling van de moderne kunst internationaal te volgen. Voor Wolvecamp, die ervaringen had opgedaan met kunstenaars-geestverwanten in onder andere Denemarken en Frankrijk, maar niet de middelen bezat om die contacten levendig te houden, was het weldadig om tijdelijk met De Jong te verkeren. Hij herinnerde zich goed hoe hij De Jong op het spoor zette van Appel en Willem de Kooning, van de Franse schilders Soulages en Dubuffet, van Wols en Yves Klein, en natuurlijk van de Deense kunstenaars van Cobra: 'Ik moest soms wel een half jaar lullen voor hij ertoe overging iets van deze kunstenaars aan te kopen'.
Wolvecamp overleed op 67-jarige leeftijd. Na zijn dood maakten vrienden van Wolvecamp bekend dat een dag voor zijn crematie voor ruim één ton aan kunst uit zijn huis was gestolen, waaronder tekeningen die Wolvecamp had geselecteerd voor een boek.
Belangrijke exposities
Wolvecamp had nooit de behoefte om zijn werken zomaar overal te laten zien, maar de tentoonstellingen waar het wel te zien was, hadden zonder uitzondering een hoge status. Wat Twente betreft waren dat Van Daumier tot Picasso, een tentoonstelling uit particulier bezit en geselecteerd door Dirk Hannema in 1956, in de Waag in Almelo, Facetten van hedendaagse kunst in 1958 in het Rijksmuseum Twenthe in Enschede, geselecteerd door Ben Akkerman namens de Enschedese Kunststichting, en Gestalten in 1961 in de Kunstzaal in Hengelo. Op deze tentoonstellingen hing hij te midden van nationaal en internationaal toonaangevende en veelbelovende kunstenaars. Zelf rekende Wolvecamp zijn deelname aan ldole und Dämonen, een tentoonstelling van Werner Hoffmann in 1963 in Wenen, tot zijn grootste successen. Hij hing daar in de 'vogelhoek', tussen Francis Bacon en Graham Sutherland, en dicht bij Max Ernst. Hoffmann was bij toeval op Wolvecamps werk gestuit toen hij een kunsthandelaar in Zürich bezocht.